- lesen
- lesenI 〈overgankelijk werkwoord〉1 lezen, verzamelen, in-, bijeenzamelen ⇒ oogsten, plukken2 (uit)lezen, uitzoeken ⇒ schoonmaken♦voorbeelden:1 Ähren lesen • aren lezenHolz lesen • hout sprokkelenTrauben lesen • druiven plukken, oogsten2 Erbsen lesen • erwten lezen, uitzoekenSalat lesen • sla schoonmakenII 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 lezen2 (voor)lezen3 college geven4 〈figuurlijk〉lezen ⇒ opmerken, opmaken, gewaarworden♦voorbeelden:1 Gesetzentwürfe lesen • beraadslagen over wetsontwerpen 〈in parlement〉ich habe etwas darüber, davon gelesen • ik heb er iets over gelezen4 das kann man aus, in seinen Augen lesen • dat staat in zijn ogen te lezenIII sich lesen 〈wederkerend werkwoord〉1 lezen ⇒ te lezen zijn2 doorworstelen ⇒ doorlezen♦voorbeelden:1 dieses Buch liest sich leicht • dit boek leest prettig, is goed leesbaar2 ich habe mich durch dieses Buch gelesen • ik heb dit boek doorgeworsteld
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.